FYI.

This story is over 5 years old.

Tech

Een korte geschiedenis van het (stop)woord ‘zeg maar’

‘Zeg maar’ is al ruim twintig jaar de meest gehate stopzin van het Nederlands vocabulair.

Voor het geval je het nog niet doorhad: het is al geruime tijd niet meer koel om te praten alsof je een normaal lopende zin kan vormen. Alles is zeg maar, uhmmm, eigenlijk of luister. En zodra je doorhebt dat je onderdeel van het probleem uitmaakt, ga je het horen. Nog erger: je gaat het vooral, net zoals iedereen om je heen, behoorlijk irritant vinden. Ook ik draag mijn steentje bij aan dit probleem. Ik zeg, zeg maar, echt te veel 'zeg maar'.

Advertentie

Ik kwam hier pas laatst achter, dat ik heel vaak 'zeg maar' zeg. Ik werd, na een terloopse opmerking op de redactie over mijn stopwoordjesgebruik, hier vriendelijk op gewezen in de vorm van een klein berichtje over mijn persona in de laatste Vice Magazine die nu bij weet ik veel hoeveel mensen en winkels op tafel ligt. Boodschap begrepen, tijd om er iets aan te doen.

'Zeg maar' is namelijk misschien wel één van de meest gehate stopwoordjes van de Nederlandse taal. Toegegeven, 'zeg maar'is niet echt een stopwoord, aangezien het uit twee woorden bestaat, maar ik noem het voor de duidelijkheid en het gemak toch maar een stopwoordje. Volgens taalcolumnist Pauline Cornelisse is het gebruik van 'zeg maar'een laffe manier van spreken waarmee je alles minder letterlijk maakt. Kluun vindt het een verkrachting van de Nederlandse taal. Jan Mulder plaatst dit stopwoordje op nummer 1 in de top vijf taalergernissen van Jan Mulder. Jan Mulder staat toevallig zelf ook vrij hoog in mijn persoonlijke top vijf van ergernissen.

Vanuit verschillende kanten krijgt 'zeg maar' het behoorlijk te verduren. Best opmerkelijk, aangezien zo ontzettend veel mensen het gebruiken. Hoe kan iets dat zo vaak voorkomt, zo irritant zijn? En waar komt dit probleem vandaan? Ik besloot op onderzoek uit te gaan en deze kwestie eens flink te doorgronden.

Taalhistoricus Ewoud Sanders traceerde het ontstaan van 'zeg maar' terug naar de jaren zeventig. Hij ontdekte het gebruik ervan als stopwoordje voor het eerst in de roman De droomkoningin van Maarten 't Hart uit 1980: "Ik heb niet van die momenten dat ik, zeg maar, boven kom". 'Zeg maar' moest daarom al enige tijd daarvoor in gesproken taalgebruik zijn voorgekomen, voor het in een roman voorkwam.

Advertentie

Volgens de KB ngramviewer, de Google Trends van Nederlandse kranten, is het gebruik van 'zeg maar' in de kranten al in gebruik voor de jaren zeventig.

In de jaren negentig begon 'zeg maar' zijn opmars, en was het toen al een aardig eindje op weg de meest gehate Nederlandse stopzin van de afgelopen twee decennia te worden. In 1998 beschreef J.E. Reinders 'zeg maar' als een voorbeeld van een destijds veelgebruikt stopwoord. Het zou volgens hem vanzelf weer overwaaien. Dikke pech, Reinders. Drie jaar later verscheen namelijk een FOK forumpost vol haat en spelfouten over het stopwoordje 'zeg maar'. Het Nederlands komt niet zo makkelijk van 'zeg maar' af.

In zes jaar tijd nam de ergernis over 'zeg maar' zo drastisch toe dat handvaardigheidsleraar Edwin Schot van de Hogeschool Rotterdam zich uiteindelijk in 2007 genoodzaakt zag de wereld een plezier te doen en zijn ergernis op muzikale wijze uit te drukken in een betoverend nummer over 'zeg maar'. Dit is ongetwijfeld het beste wat 'zeg maar' ooit voor de mensheid heeft gedaan of zal doen.

Het mocht niet baten. Ook Sanders voorspelde, ditmaal in 2009, aan de hand van de 'zeg maar'-haat dat 'zeg maar' uit de mode begon te raken. Niets was minder waar. Tot op de dag van vandaag is 'zeg maar' hardop aanwezig in onze gesproken taal en mogen we het gerust een nationale bron van frustratie noemen.

Deze Nederlandse haat op stopwoordjes zoals 'zeg maar' is overigens allesbehalve nieuw. Nederland kent een rijke geschiedenis van stopwoordjeshaat. Al rond 1781 was volgens Huisinga Bakker de Nederlandse taal flink verbasterd door de toenemende verfransing en was hierdoor de versbouw (poëzie) beneden alle peil, en bovendien vergeven van stopwoorden. Volgens Sanders schreef Willem Bilderdijk in 1824 een essay over stopwoorden, dat begon met de zin: "Men heeft geen haatlijker woord in heel den omvang van het Dichterlijke vak, dan dat van stopwoord." Eliza Laurillard dropte in 1889 deze diss in dichtvorm:

Advertentie

Als ge uwe spreektaal op wilt stoppen,/ Laat door geen domme sleur u foppen:/ Stop in uw taal geen leêge doppen,/ Geen taaie en onverteerbare moppen,/ Geen oude spijkers zonder koppen.''

Deze kritiek lijkt verdacht veel op de recente kritiek van taalpuristen op stopwoorden. Hoewel het gebruik van 'zeg maar' als stopwoordje dus relatief nieuw is, is het gebruik van stopwoordjes - en het haten er op - dat zeker niet. Stopwoordjes zijn een taalprobleem van alle tijden en alle talen.

Ook Edwin van der Sar heeft eigenlijk best last van zijn stopwoordjes, eigenlijk. Vanaf 1:07 gaat hij helemaal los.

Aangezien stopwoordjes al zo lang bestaan, zullen ze wel een doel dienen. Linguïsten omschrijven stopwoorden als de lege lijmwoorden van de taal. Ze worden gebruikt om je gedachten te ordenen voordat je iets zegt, om je woorden en zinnen aan elkaar te plakken of om te zorgen dat je aan het woord blijft. Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van 'eh' impliciet kan aankondigen dat je van plan bent een moeilijk woord uit te spreken.

'Zeg maar' zou daarentegen een actievere rol kunnen vervullen. Cornellise stelt dat 'zeg maar' dingen vrij vaag houdt, waardoor mensen een slag om de arm kunnen houden. Want je zegt iets, maar toch eigenlijk ook weer niet. Schrijf- en taalblogduo Milfje Meulkens (helaas geen echte naam) denkt dat het juist meer met beleefdheid te maken heeft. "Door de vage manier waarop ik mijn verzoek formuleer, wek ik de linguïstische schijn dat ik degene met wie ik de afspraak heb meer vrijheid geef om ja of nee te kunnen zeggen, of om een beetje te laat te komen. Een te grote stelligheid kan vervelend overkomen," aldus Milfje.

Advertentie

Classicus J. Wageningen toonde in 1919 aan dat zelfs de Romeinen stopwoordjes hanteerden, en in het Oud-Hebreeuws kwamen ze ook al voor. Dit betekent dat het gebruik van stopwoordjes een ruim tweeduizend jaar oud fenomeen is dat de mensheid maar niet van zich af weet te schudden. Welk nut het ook mag dienen, taal en stopwoordjes lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De mens lijkt een ambivalente relatie te hebben met het stopwoordje. Al honderden jaren storen we ons eraan, maar we blijven het toch gebruiken. Zolang er stopwoordjesgebruikers zijn, zijn er stopwoordjeshaters. Wij houden deze traditie nu slechts in stand. Ik ben onderdeel van een minimaal tweeduizend jaar oud taalprobleem. En het is, zeg maar, niet te stoppen.

We kunnen stopwoordjes daarom maar beter omarmen. Het is niet erg als je stopwoordjes gebruikt. Je bent ook maar een mens die een taal spreekt.

En dat is, zeg maar, om dingen enigszins duidelijk af te sluiten, prima.

Meer korte duikvluchten door de taalgeschiedenis:

Een korte geschiedenis van het woord 'frikandel'

Een korte geschiedenis van het woord 'leuk'

Een korte geschiedenis van het woord 'neuken'